Mogelijk is de nieuwe vrh gebaseerd op de volgende cbp berekening:
Over de periode 1990 tot 2012 is het gemiddelde jaarlijkse rendement op aandelen 5,7%, op obligaties 4,9%, op woningen 4,4% en op spaarrekeningen 3,3%.
Vanwege de digitalisering en de informatievoorziening van banken en verzekeraars aan de Belastingdienst lijkt het argument van administratieve eenvoud van een forfaitaire heffing aan belang in te boeten, hoewel dat niet voor alle typen vermogenswinsten in gelijke mate geldt. De gegevens over vermogenssamenstelling zijn ook al voor de forfaitaire rendementsheffing noodzakelijk. Voor een heffing op daadwerkelijke rendementen moeten daarnaast ook onttrekkingen en stortingen gedurende het jaar worden bijgehouden voor financiële vermogenstitels, onroerende zaken (onder meer tweede huis) en sommige roerende zaken.
Bron:
http://www.cpb.nl/sites/default/files/p ... n-2015.pdfBlz 15 en 16
Aanvullend is voetnoot 17 op blz 17 interessant:
Daarbij moet worden aangetekend dat met de huidige beschikbare data het rendement op vermogenscomponenten anders dan spaartegoeden niet nauwkeurig benaderd kan worden (...)
In het volgende cpb rapport is de index waarop het aandelen rendement van 5,7% en de overige rendementen zijn gebaseerd te raadplegen:
Als rendement voor aandelenvermogen is gebruik gemaakt van de MSCI-index.
http://www.cpb.nl/sites/default/files/p ... asting.pdfBlz 10.